Advertisement
Jadoskills

Nederlands woordenschat VWO4

Nov 5th, 2012
324
0
Never
Not a member of Pastebin yet? Sign Up, it unlocks many cool features!
text 6.50 KB | None | 0 0
  1. Tolerantie = alles of veel toestaan
  2. Polder model = groepen met verschillende overtuigingen of belangen werken samen of overleggen samen.
  3. Elite = bovenste klasse
  4. Conservatief = behoudend, niet vooruitstrevend
  5. Geglobaliseerd = internationaal
  6. Hypothese = veronderstelling
  7. Plausibel = geloofwaardig
  8. Postoperatieve = van na de operatie
  9. Geëscaleerd = uit de hand gelopen, oplopend
  10. Placentazoogdier = zoogdier dat in de baarmoeder gevoed wordt via de placenta
  11. Binoculair gezichtsvermogen = twee naar voren gerichte ogen
  12. Drogreden = verkeerd, onjuist argument
  13. Contaminatie = versmelting, verhaspeling van twee woorden of twee uitdrukkingen waardoor een foutief woord of foutieve uitdrukking ontstaat
  14. Exterieur = buitenkant
  15. Postcommunistisch = periode van na het communisme
  16. Koude Oorlog = conflict tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, niet met wapens uitgevochten maar met ideologieën
  17. Decennia = tientallen jaren
  18. Geschil = conflict
  19. Is de kiem gelegd = is begonnen
  20. Bolsjewieken = communisten in Rusland
  21. Coup = staatsgreep
  22. Geallieerden = met elkaar verbonden
  23. IJzeren Gordijn = de dichte grenzen tussen Oost- en West-Europa
  24. Nucleaire wapens = atoombommen
  25. Wapenwedloop = elkaar steeds weer overtreffen door nog meer en betere wapens te ontwikkelen
  26. Desastreus = zeer ongunstig
  27. Treffen = gewapende strijd
  28. Conventionele wapens = niet- nucleaire wapens
  29. Doemscenario = uiterst sombere loop
  30. Annexeren = bij eigen grondgebied inlijven
  31. Bilateraal = van twee kanten
  32. Boycot = uitsluiten van het maatschappelijk of handelsverkeer
  33. Coëxistentie = het naast elkaar bestaan van staten met een verschillend politiek systeem
  34. Enclave = stuk grondgebied door vreemd grondgebied ingesloten
  35. Globaliseren = over de hele wereld verspreiden
  36. Goelag = interneringskamp voor politieke gevangenen
  37. Handelsembargo = verbod op het drijven van handel met een land
  38. Heksenjacht = niets ontziende bestrijding van een andere opvatting
  39. Interbellum = periode tussen de twee wereldoorlogen
  40. Interventie = ingrijpen (in een ander land)
  41. Intrigeren = stiekem invloed aanwenden om doel te bereiken
  42. Pacifisme = beweging tegen oorlog en bewapening
  43. Ruimteschild = afweersysteem in de ruimte tegen intercontinentale kernraketten
  44. Ultimatum = aan een tijdslimiet gekoppelde voorwaarde bij conflicten
  45. Tribunaal = gerechtshof
  46. Alliantie = bondgenootschap
  47. Bestand = wapenstilstand
  48. Detente = ontspanning
  49. Prioriteit = voorrang
  50. Unilaterale = eenzijdige
  51. Legitiem = rechtmatig
  52. Suprematie = oppermacht`
  53. Expansie = uitbreiding
  54. Repressief = onderdrukkend
  55. Tussenpersoon = bemiddelaar
  56. Naar de beurs gaan = verkopen in de vorm van aandelen
  57. Aandelen = bewijzen van eigendom van een bedrijf
  58. Aandeelhouders = bezitters van aandelen
  59. Dividend = winstuitkering
  60. Beurshandel = handel in aandelen en effecten
  61. Effecten = bewijzen van een geldlening
  62. Speculeren = aandelen goedkoop kopen in de hoop dat die snel meer waard worden
  63. Handel met voorkennis = aandelen van een bedrijf kopen of verkopen, terwijl je specifieke kennis over dat bedrijf hebt
  64. Depressie = situatie waarin bijna alle aandelen hun waarde in geld verliezen
  65. Koersen = de prijzen van de aandelen
  66. Beurscrash/-krach = nagenoeg alle aandelenprijzen worden in korte tijd veel lager
  67. AEX = gewogen gemiddelde van de aandelenkoersen op de Amsterdamse beurs en daarmee graadmeter voor die beurs.
  68. Autarkie = volstrekt economische onafhankelijkheid (van een staat)
  69. Conjunctuur = alles wat van invloed is op vraag en aanbod
  70. Crediteur = schuldeiser
  71. Debet = wat iemand te goed heeft
  72. Emissie = uitgifte van aandelen
  73. Failliet = niet meer in staat te betalen
  74. Inflatie = geldontwaarding
  75. Investeren = geld ergens insteken, in de hoop winst te maken
  76. Makelaar = tussenhandelaar, tussenpersoon
  77. Monetair = het geld betreffend
  78. Monopolie = recht dat men als enige iets mag produceren verkopen of doen.
  79. Nationaliseren = tot staatseigendom maken
  80. Privatiseren = overheidstaken in particuliere handen over laten gaan
  81. Rendement = opbrengst in verhouding tot investering (in geld, tijd en energie)
  82. Alle waar is naar zijn geld = Het goedkope kan niet zo goed zijn als het dure
  83. De wereld van het snelle geld = De handel waarin gemakkelijk veel geld verdiend (en weer verloren) kan worden
  84. Eieren voor zijn geld kiezen = Met minder genoegen nemen om toch nog iets te krijgen
  85. Geld als water verdienen = Heel veel verdienen
  86. Geld in het water gooien = Geld verspillen aan een dwaze onderneming
  87. Geld stukslaan = Zeer veel uitgeven, erg verkwistend zijn
  88. Goede woorden kosten geen geld = Men kan makkelijk vriendelijk zijn
  89. Het geld regeert de wereld = Geld is dat waar alles om draait
  90. Geld uit de zak kloppen = Oplichten
  91. Oud geld = Persoon of personen uit een van oudsher welgestelde familie
  92. Pecunia non olet (geld stinkt niet) = Niemand vraagt naar de herkomst van geld, zo graag heeft men het
  93. Te gelde maken = Bezit of talent verkopen
  94. Voor geen geld (ter wereld) = Absoluut niet, in geen geval
  95. Zijn geld wel kunnen tellen = Niet veel geld hebben
  96. Zwart geld = Geld waarover geen belasting betaald is
  97. Regeerakkoord = plannen van een nieuw kabinet
  98. Uitgelekt = bekend geworden
  99. Binnenskamers gebleven = geheid gebleven
  100. Coalitiepartijen = regeringspartijen
  101. Renoveren = opknappen en leefbaar maken
  102. Geen heel verwachten = niets positiefs zien
  103. Convenanten = afspraken
  104. Sociale partners = werkgevers en werknemers
  105. Het ‘veld’ = deel van de maatschappij
  106. Draagvlak = ondersteuning
  107. Moratorium = (tijdelijke) stopzetting
  108. Achterban = leden van een partij of vakbond
  109. Afromen = door hoge belasting verminderen
  110. Een proefballonnetje oplaten = door het doen van een uitspraak de mening van anderen peilen
  111. Formateur = samensteller van het kabinet
  112. Informateur = politicus die onderzoekt of een kabinet kans van slagen heeft
  113. Interruptie = het onderbreken van iemand die aan het word is
  114. Kaasschaafmethode = iets financieren door kleine bezuinigingen op vele onderdelen
  115. Klokkenluider = iemand uit een organisatie die misverstanden binnen die organisatie naar buiten brengt
  116. Koehandel = afspraak waarbij de ene partij de ander tegemoetkomt, op voorwaarde dat de andere partij dat ook doet.
  117. Lijstduwer = iemand die als stemmentrekker op een kieslijst wordt gezet, maar die niet verkozen wil worden
  118. Nepotisme = familie en vrienden bevoordelen bij benoemingen
  119. Parlementaire enquête = onderzoek naar ee belangrijk onderwerp ter informatie van de Tweede kamer
  120. Petitie = schriftelijk verzoek van een grote groep
  121. Poldermodel = maatschappijvorm waarin over alles door alle betrokkenen wordt overlegd
  122. Speerpunten = onderwerpen waaraan op dit moment het meeste belang wordt gehecht.
Advertisement
Add Comment
Please, Sign In to add comment
Advertisement