Nederlands argumentatie

-Standpunt = mening over iets

-Positief standpunt = iets goed zeggen
~Ik vind KFC, Pizza hut, en tacobell heel lekker.

-Negatief standpunt = iets negatief/slecht zeggen
~Ik denk niet dat hij over gaat.

-Twijfel standpunt = niet zeker over iets.
~Ik ben niet zeker als ik een tacobell of een pizza wil

-Beslechten = wat mensen doen bij meningsverschillen.
1. Dreigen met geweld
~Als je mij niet jouw scooter leent, laat ik mijn vrienden jouw slaan.
2. Chanteren
~Als je me niet de computer leent, zeg ik tegen mama dat je een onvoldoende hebt.
3. Stemmen
~Als de meerderheid ja zegt, gaan we naar de beach.
4. Loten
~Gewoon, djies loot algo.
5. Arbitage vragen
~Laat we aan de juffrouw vragen welke tekening het mooist is.

-Signaalwoorden van mening/standpunt = ik vind, volgens mij, ik denk dat, mijn conclusie is dat, dus, daarom, kortom

-Signaalwoorden van argument = want, omdat, aangezien, immers

-Feitelijke argument = b.v Ik vind Aruba klein, omdat het alleen 100km2 is.
-Niet-feitelijk argument = b.v Ik vind Aruba klein, omdat er niet veel te doen is.